dinsdag 21 januari 2014

De sleutel

De zoemer gaat opnieuw. Er wordt langer aangebeld deze keer. Buiten klinkt rumoer, er zijn duidelijk veel mensen op de been. Het zachte geknetter lijkt haast rustgevend naast het lawaai van de straat. Pieters hand gaat langzaam naar voren, richting de sloten op zijn deur. Hij ziet hoe zijn hand trilt. Hij beleeft het alsof het de hand van een vreemde is. Hij twijfelt met zijn hand op het warme slot aan zijn deur. De zoemer klinkt weer, hij schrikt er van en doet instinctief een stap achteruit. Hij kan het niet.
         Langzaam loopt hij richting zijn raam. De gordijnen zijn zoals altijd gesloten. Hij loopt naar zijn zorgvuldig gemaakte kijkgaatje in de gordijnen. Beneden ziet hij zijn buurvrouw. Ze loopt onrustig heen en weer tussen de mensen. Het verbaast hem niets, zijn bovenbuurvrouw is altijd onrustig. Hij irriteert zich al jaren aan haar gemaakt blije gedrag als er weer eens visite bij haar komt. Uitgelaten vrolijk doet ze de deur dan open en bijna schreeuwend doet ze direct haar verhaal. Dat ze tussen de bezoeken door huilend in haar eenzame appartement zit weet niemand, vermoedt Pieter. Nu loopt ze van brandweerman naar brandweerman, ze praat druk en gebaart alsof haar leven er van af hangt.
         Er staat ook een ambulance. Op de brancard zit zijn onderbuurvrouw. Een lieve dame, oud en versleten maar altijd vriendelijk. Ze is erg op zichzelf en krijgt niet vaak bezoek. Hij vindt haar sympathiek en is blij om te zien dat een verpleger zich om haar bekommerd. Zijn buurman van de bovenste etage ziet hij niet. Die zal wel weer op stap zijn.
         Pieter draait zich om en sjokt naar zijn stoel vlakbij het raam. Met een plof laat hij zich in zijn stoel vallen. Zijn keel kriebelt en hij probeert de kriebel weg te kuchen. Hij kijkt rond in zijn schemerige appartement. Het is een vreemd moment. Hij weet dat hij weg moet, dat het voor zijn eigen bestwil is maar hij kan zich er maar niet toe zetten. Zijn handen glijden over de grove ribstof van zijn stoel. De stof is verschoten maar hij zit nog steeds prima. De muren van zijn appartement zijn leeg, hij heeft nooit de moeite genomen iets op te hangen. Hij zou bovendien niet weten wat hij op had moeten hangen. Hij heeft niets waar hij specifiek van houdt. In zijn open keuken ziet hij de vaat op het aanrecht. Hij wast pas af als al zijn servies uit de kastjes op is. Meestal maar eens per week. Zijn ogen glijden verder naar de slaapkamerdeur. Er komt een vreemde oranje gloed uit zijn kamer, het zal het licht van de brand zijn. Een nare gedachte en Pieter wil snel zijn zinnen verzetten en klikt de televisie aan. Er gebeurt niets en hij realiseert zich dat de stroom een half uurtje geleden uitviel. Hij zucht. Hij vraagt zich af hoe het zover heeft kunnen komen. Gevangen in je eigen huis.
         Eigenlijk weet hij wel wanneer het begonnen is. Al op de basisschool begon het pesten. Eerst redelijk onschuldig met kinderen die zand naar hem gooiden tijdens de pauzes, later venijniger toen ze hem begonnen te slaan. Verweren kon hij zich niet, tot grote woede van zijn vader. Wat was die man kwaad geweest als Pieter weer eens met een blauw oog thuis kwam. Hij probeerde zijn zoon te trainen door met hem te vechten, met als gevolg dat Pieter alleen maar meer klappen kreeg. Uiteindelijk gaf zijn vader het op en vertrok. Pieter zal die dag nooit meer vergeten. Het was zijn tiende verjaardag en hij kwam vrolijk thuis uit school. De kinderen in de klas waren zowaar aardig voor hem geweest die dag en dat gaf hem hoop. Zijn moeder deed de deur open met dikke, rode ogen. Ze vertelde hem met trillende stem dat zijn vader weg was gegaan en niet meer thuis zou komen. Hij had zijn kleine armen om haar nek geslagen en haar getroost. Hij had zijn vader nooit meer gezien en dat vond hij prima. Ze waren altijd samen geweest en steunden elkaar in stilte.
         Zijn middelbare schooltijd verliep niet heel veel anders dan op de basisschool. Gepest werd hij nog steeds maar hij was allang blij dat hij niet meer geslagen werd. Tegen woorden had hij zich altijd wel kunnen verweren. Natuurlijk deed het hem pijn toen de hele klas een uitnodiging voor een feest kreeg en hij als enige werd overgeslagen. Hij had ook echt in zijn bed gehuild toen hij zijn zestiende verjaardag wilde vieren en de hele klas had uitgenodigd en er niemand op het feest kwam. Het had zijn hart gebroken toen hij zijn moeder de avond van het geplande feest zag in het kleine flatje, bij de tafel vol zoutjes en flessen frisdrank. Hij wist dat ze er tijden voor had gespaard en alles was voor niets geweest.
            Het kleine flatje waar hij met zijn moeder was gaan wonen na zijn tiende verjaardag, was veilig voor hem. Zijn moeder begreep hem en zorgde goed voor hem. Pieter glimlacht bij de gedachte aan zijn moeder, de liefste moeder van de wereld, dat heeft hij altijd gezegd. De laatste jaren heeft hij haar niet meer gezien, hij kon nou eenmaal niet meer weg. Toen hij pas in het appartement woonde, kwam ze geregeld langs maar tegenwoordig lukt het haar niet meer, te ziek. Ze ligt dag in, dag uit in haar bed in het verzorgingstehuis. Ze bellen wel vaak en ondanks het feit dat ze het nooit hebben uitgesproken, weet Pieter zeker dat ze begrijpt waarom hij niet meer langs kan komen en hoe erg hij dat vindt.
         Terwijl Pieter in de oranje gloed van zijn slaapkamer kijkt denkt hij terug aan de tijd dat hij hier kwam wonen. Hij was net afgestudeerd en kon bij het IT bedrijf blijven werken waar hij tijdens zijn studie een bijbaan had gehad. Vanuit huis programmeerde hij voor hen. Het kantoor had hij een keer bezocht toen hij er pas werkte, inmiddels vragen zijn collega’s hem niet meer om langs te komen, iedereen weet dat hij alleen vanuit huis werkt. Toen hij hier net woonde ging hij nog wel naar buiten. De supermarkt zit schuin tegenover de appartementen en hij haalde daar eens per week alle boodschappen. In de loop van de tijd had het internet een vlucht genomen en langzaam merkte Pieter dat hij alles via internet kon bestellen. De pakjes werden voor zijn voordeur gezet en zodra de bezorger weg was, deed hij snel zijn deur open om de spullen te pakken.
         Het is allemaal zo geleidelijk gegaan. Steeds kreeg hij de kans om een stapje terug te doen. Steeds iets minder contact met de mensen om hem heen. Steeds een stapje verder uit de maatschappij. Met elke kleine stap die hij in dit proces zette, werden mensen ook een beetje enger. De wereld leek langzaam steeds een beetje gevaarlijker en bedreigender.
            Ergens had hij verwacht tijdens zijn studietijd vrienden te kunnen maken, maar niets was minder waar. Zijn studiegenoten waren vooral geïnteresseerd in het campusleven, de alcohol die daarbij hoorde en meisjes. Hun studies kwamen op de laatste plaats, Pieter vond het vreselijk. De corveediensten in de campusflat werden steevast overgeslagen en als Pieter zijn huisgenoten daar op aansprak, werd hij uitgelachen. Hij rondde zijn studie daarom maar zo snel mogelijk af en vertrok zonder een vriend gevonden te hebben.
         Hij hoest. De kriebel in zijn keel wordt langzaam hardnekkiger. Hij krijgt het warm en trekt zijn trui uit. Hij voelt zich terneergeslagen. Precies de reden waarom hij probeert nooit na te denken over vroeger. Toch vraagt hij zich nu af of hij het anders had kunnen doen. Of hij het anders had moeten doen. Was er misschien een andere weg voor hem mogelijk geweest als hij beter had gekeken? Hij heeft wel eens een documentaire op televisie gezien waarin men sprak over deuren in je leven. Dat als je er open voor staat, er altijd nieuwe deuren met nieuwe mogelijkheden in je leven ontstaan. Deuren die bijna altijd open blijken te zijn als je maar het lef hebt om aan de klink te voelen. Hij had er destijds niet zo bij stil gestaan maar vraagt zich nu ineens af of zijn weg echt de enige weg is geweest. Zijn hele leven heeft hij niet getwijfeld aan zijn beeld van de wereld. Keer op keer werd zijn beeld ook bevestigd. Mensen lieten hem steevast vallen, keken hem met de nek aan of praatten achter zijn rug over hem. Nu twijfelt hij hier ineens aan, denkt hij na over de rol die hij hier wellicht zelf in heeft gespeeld. Had hij kansen gemist?
         Zijn gedachten worden onderbroken door gestommel op de trap. Er bonkt weer iemand op zijn deur, hard en lang. Hij wordt geroepen. Het vult hem met angst, hij is doodsbang dat ze de deur open zullen breken, zijn appartement binnen zullen vallen en hem uit zijn veilige omgeving zullen halen. Pieter pakt zijn telefoon, kijkt er even met twijfel naar en belt dan zijn moeder, hij voelt ineens intens de behoefte om even haar stem te horen, te horen dat alles goed komt.

         “Hallo lieverd, wat fijn dat je belt. Hoe gaat het met je?” Haar stem klinkt liefdevol en warm zoals altijd en het vult hem met een prettig gevoel. Als hij haar wil antwoorden moet hij hoesten. “Wat klink je verkouden Pietertje, je bent nooit verkouden, gaat het wel goed met je?” Haar stem klinkt nog bezorgder dan anders en dat raakt hem.
         “Nee mam, ik ben niet echt ziek, er eh… ik heb net iets laten aanbranden in de keuken, ik hoestte van de rook.” Hij liegt nooit tegen zijn moeder, hij laat wel eens wat weg in zijn verhaal of hij laat haar soms iets denken wat niet helemaal waar is, maar zo glashard een leugen vertellen, nee. Het geeft hem een onprettig gevoel en hij vraagt zich af of ze zal horen dat hij liegt. “Ik wilde gewoon even je stem horen, mam. Zomaar.” Zijn moeder valt even stil. Ze moet duidelijk even nadenken over deze mededeling. Hoewel de twee zielsveel van elkaar houden spreken ze dergelijke dingen nooit naar elkaar uit.
         “Gaat het wel goed met je, schat?” Haar stem trilt als ze het hem vraagt. Het doet hem pijn om haar zo bezorgd te horen. “Zal ik even naar je toekomen?” Hij realiseert zich ineens hoe erg het is. Zijn doodzieke moeder wil naar hem toekomen omdat ze bezorgd over hem is, terwijl hij haar al jaren alleen laat omdat hij niet naar buiten wil. Hij voelt een traan over zijn wang lopen. Hij kan zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst heeft gehuild.
        “Je hoeft niet te komen mam. Zou je het fijn vinden als ik naar jou toekom?” Zijn stem trilt ook een beetje, alleen al het uitspreken van de actie bezorgt hem rillingen. Toch weet hij dat hij het moet doen. Hij hoort zijn moeder zacht huilen.
         “Wat is er jongen, wat is er toch?” De tranen van zijn moeder breken hem.
         “Het gaat niet goed mam. Er is brand hier. In het appartement boven. De brandweer is er maar volgens mij krijgen ze het vuur niet onder controle.” Hij hoort zijn moeder schrikken en even is hij bang dat het haar dood zal worden, dat de schrik haar te veel zal zijn.
         “Ik hoor helemaal geen brandweer, waar ben je dan? Sta je om de hoek?” Pieter valt stil. “Waar ben je Pieter?” Ze vraagt het hard, alsof ze het antwoord al weet. Hij ziet haar voor zich, haar ogen fel net als haar stem. Hij twijfelt maar besluit te kijken of er een andere weg is voor hem.
         “Ik ben nog binnen.” Hij zegt het zacht, bijna onhoorbaar maar zijn moeder heeft ieder woord van die zin gehoord en wordt woest.
         “Dan ga jij nu als de donder dat huis uit Pieter!” Ze schreeuwt de woorden haast door de telefoon. Ze heeft nog nooit tegen hem geschreeuwd en Pieter schrikt er zo van dat hij direct uit zijn stoel opstaat. Bij de deur overvalt de twijfel hem weer.
         “Ik weet niet of ik het kan.” Zegt hij met een klein stemmetje. Even is het weer alsof daar dat kleine jongetje van de basisschool staat. Huilend bij zijn moeder omdat hij gepest is. Ook nu is ze er voor hem en dat helpt hem.
         “Je doet je arm omhoog en haalt het bovenste slot eraf.” Ze zegt het met zoveel stelligheid dat hij niet meer kan twijfelen. Hij volgt haar instructies gedwee. “Nu pak je het tweede slot en haalt dat er ook af.” Weer laat ze hem geen keuze en hij volgt haar instructies. “Goed, nu het laatste slot. Pak de sleutel en draai hem om. Dan kun je de klink omlaag doen en kun je weg.” Trillend gaat zijn hand naar de sleutel. De sleutel is heet en geschrokken trekt hij zijn hand terug. “Is de deur open?” Vraagt zijn moeder streng.
         “De sleutel is heet.” Zegt hij haar zachtjes.
         “Dat betekent dat het vuur dichtbij is, je moet opschieten Pieter.” Haar toon lijkt dwingender dan ooit. Hij pakt de sleutel nogmaals vast, nu met de punt van zijn T-shirt tegen de hitte. De sleutel draait en langzaam doet hij de klink omlaag. Een bel van hitte en rook lijkt in zijn gezicht kapot te spatten en hij schrikt. Hij moet hoesten, zo hard dat het hem zijn adem ontneemt. Hij valt voorover op zijn knieën. De telefoon valt uit zijn handen maar hij hoort zijn moeder roepen dat hij weg moet gaan, dat hij moet rennen. Hij zit op zijn handen en knieën, half in zijn appartement, half in de gang. Hij kijkt naar rechts en ziet de trap naar boven in brand staan. Links is het portiek met de open, stenen trap naar beneden, de frisse lucht. Hij kijkt weer naar rechts en beseft ineens dat hij ook naar rechts kan gaan. Hij heeft een keuze. Eindelijk ziet hij zijn opties voor zich; rechts of links. Het lijkt ineens zo duidelijk. Hij weet wat zijn moeder wil. Haar keuze is duidelijk en hij drukt op het rode knopje van zijn telefoon. Hij hoort nu niets meer dan het oorverdovende geknetter van het vuur. Hij kijkt weer naar rechts, de vlammen lijken hem te roepen, voorzichtig schuift hij zijn ene been iets naar voren. Zijn andere been volgt. Hij voelt hoe zijn benen over de drempel schuiven en hoe hij ineens buiten is. Vijf jaar lang is hij niet op deze plek geweest, meer dan voorover gebogen om een pakje te pakken is hij niet gekomen. Zijn voeten hebben nooit de vloer van de hal geraakt. Hij voelt een intense vrijheid zijn lichaam vullen. Het voelt als een overwinning. Hij haalt diep adem en een nieuwe hoestbui overvalt hem. Zijn hoofd wordt er licht van. De hitte van rechts is overweldigend, het geluid van links evenzo. Dan weet hij wat hij moet doen en neemt de stap.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten