dinsdag 15 oktober 2013

Herinneringen aan mijn tuinkabouter

Ik moest net glimlachend denken aan hoe ik mijn vader vroeger altijd de kleine groene tuinkabouter noemde. Het schoot zomaar ineens door mijn hoofd. Het grapje was ontstaan toen hij op een herfstige zondag met zijn nieuwe kleren de tuin in ging om wat te tuinieren. Zijn bruin-groene ribbroek, zijn bruine jas, de hark in zijn handen. Schaterlachend rende ik naar buiten en meldde hem dat hij een tuinkabouter was. Mijn vader was niet klein, maar groot was hij zeker niet en sinds mijn twaalfde was ik groter dan hij. Hij was eerst een tikje beledigd over mijn opmerking maar moest na enige zelfreflectie toegeven dat ik wel een beetje gelijk had. Ook met andere kleren en ook zonder hark in zijn handen bleef hij mijn tuinkabouter.

Wat vreemd dat een herinnering ineens kan opborrelen en zoveel los kan maken. Ik zie hem nog zo levendig voor me, daar in de tuin. De jas die hij in mijn herinnering aan had, heb ik nog jaren gedragen toen hij inmiddels retro –en dus hip- was. Ineens mis ik de jas. Ik weet nog precies hoe de stof tegen mijn huid voelde, hoe de jas altijd een tikje kort was en ik hem dus regelmatig omlaag moest trekken. Ik wou dat ik hem nog had. Eigenlijk mis ik die jas natuurlijk helemaal niet. Het gaat natuurlijk helemaal niet om die jas. Het gaat nooit om een jas. Het gaat om die man in die jas.
Ik weet nog precies hoe hij voelde tegen mijn huid. Hoe hij rook en hoe hij me vast kon pakken. Ik wou dat ik hem nog één keer kon zien, kon spreken nu ik weet wat ik nu weet. Ik wou dat ik hem nog één keer kon vragen wie hij was nu ik weet hoeveel ik hem mis. Er gaat bijna geen dag voorbij dat ik me realiseer dat ik bijna niets van hem weet, hem zo slecht kende en er gaat geen dag voorbij dat ik daar geen spijt van heb.